Bron Tijdschrift Eisden 2015 Jaargang 32 nr. 3

Waar nu mensen wonen in de gezellige sfeer van Eisden-Tuinwijk en winkelen in de riante omgeving van ‘Maasmechelen Village’, leefden en werkten twee- duizend jaar geleden ook al mensen. Op de grens van het Maasdal, met zijn vruchtbare leemgronden, uitgestrekte heidevlakten en beboste gebieden tegen de zacht glooiende hellingen van het plateau situeren zich dan ook de oudste bewoningssporen. De oudste ‘Eisdenaren’ vonden het een geschikte plaats om zich te vestigen.
Eeuwenlang was Eisden niet meer dan een kleine typisch Maaslandse dorpskern in T-vorm waarvan het korte been parallel liep met de Maas en het lange been zich westwaarts uitstrekte in de richting van de heide en de kleine bossen op de helling van het Kempens plateau.
Bij het begin van de 19de eeuw was Eisden een kleine gemeenschap, er leefden slechts 280 mensen verdeeld over 48 gezinnen: 48 gehuwde mannen, 8 weduwnaren, 90 ongehuwde mannen en mannelijke kinderen, 48 gehuwde vrouwen, 12 weduwen en 84 ongehuwde vrouwen en vrouwelijke kinderen.
Ze waren vooral actief als landbouwers en veetelers. De rijkere leemgronden aan de oostkant van het dorp waren in gebruik als landbouwgrond, de vochtige omgeving van de moerassige gronden werd gebruikt als weilanden voor het vee. De uitgestrekte heidegebieden in het westen, werden benut als gemeenschappelijke graasplaatsen voor de schapen en leverden heideplaggen die gebruikt werden als strooisel in de stallen en als aanvullende brandstof voor de huisbrand. Het gerooide hout werd benut als bouwmateriaal of als brandhout voor de verwarming van de woningen. De bewoners moesten hard werken om te voorzien in hun levensonderhoud.
Het is zeker dat deze mensen bij hun bezigheden op de akkers of de heide toevallig overblijfselen van vroegere bewoning hebben teruggevonden: restanten van metalen werktuigen of wapens, sieraden, aardewerk, glazen flessen, restanten van een begraafplaats of overblijfselen van bouwwerken… Uit onwetendheid werd er weinig aandacht aan geschonken. Aardewerk werd wel vernield om de ‘verborgen geldschat in de pot’ te vinden… helaas meestal zonder resultaat. Soms werden mooi bewerkte voorwerpen voor een habbekrats opgekocht om dan uiteindelijk te belanden in de verzamelingen van notabelen

19DE-EEUWS ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK
Vóór het einde van de 19de eeuw was er van gedegen archeologisch onderzoek

Uittreksel uit de Kabinetskaart van graaf de Ferraris (opgemaakt tussen 1771 en 1778). De T-vormige dorpskern tekent zich duidelijk af tussen de westelijke heide en de oos- telijke Maas. Opvallend zijn de uitgestrekte moerassige gebieden ten Noordoosten en Zuidwesten van het bewoningsgebied. De wegeninfrastructuur was beperkt tot een klein aantal onverharde verbindingswegen met de buurdorpen en enkele ‘karresporen’ als toegang tot het heidegebied.

op een wetenschappelijke basis geen sprake. Er werden wel oudheden opge- graven – Pompeï was reeds in het begin van de eeuw voor een gedeelte bloot- gelegd – maar de vondsten berustten op louter toeval. Indien er een voorwerp werd gevonden, werd gewoon verder gegraven met de bedoeling het museum- bezit of de particuliere verzameling te verrijken. Er werd geen notitie genomen van de omstandigheden waarin de voorwerpen gevonden werden, noch werd er rekening gehouden met een juiste situering in het geheel van de vindplaats. Opgravingsplannen, waarop elke vondst minutieus werd ingetekend, werden niet gemaakt. In het meest gunstige geval werd er een oppervlakkige situatie- schets gemaakt, die soms zo onduidelijk en onnauwkeurig was dat we de plaats nu niet meer kunnen lokaliseren… De beschrijving van de vondsten beperkte zich meestal tot een eenvoudige opsomming van de gevonden voorwerpen. Het eindrapport bestond dan uit een plechtig schrijven aan de hogere overheid. De vondsten werden overgedragen aan de goede zorgen van het Provinciebestuur dat ze opsloeg in de kelders… om nu spoorloos verdwenen te zijn… want ‘er zat geen papiertje bij met vermelding van de vindplaats’ …


Het 19de-eeuwse archeologisch onderzoek stond duidelijk nog in zijn kinder- schoenen!

NFRASTRUCTUURWERKEN IN HET MAASLAND EN ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK IN EISDEN…

Tijdens de overgangsjaren van de 18de naar de 19de eeuw begon een periode die het uitzicht van het Maasland in een versneld tempo en op een drastische wijze veranderde: het uitgraven van een kanaal, de aanleg van een rijksweg of de ontginning van de rijke leemlagen in de alluviale Maasvlakte om er in veldbrandovens bakstenen van te maken. Tijdens deze grootschalige grondwerken gebeurde het meer dan eens dat er voorwerpen uit een ver verleden aan het licht kwamen. Ook op het grondgebied van de gemeente Eisden was dit het geval.
Enkele jaren na de komst van de Franse legers, in 1794, werd gestart met de aanleg van de ‘Rigole Navigable’ die vanuit Hocht zorgde voor de aanvoer van Maaswater naar het ‘Grand Canal du Nord’ in Lozen. Reeds in 1808 waren de werken aan dit voedingskanaaltje gevorderd tot Eisden. Meteen werd het Eisdense grondgebied tot groot ongenoegen van de dorpsbewoners in twee delen gesplitst: ten oosten van de ‘Rigole’ lagen de dorpskern en de vruchtbare alluviale gronden die in gebruik waren als landbouwgebied en weilanden. Ten westen, op de zandige gronden, waren er heidevlakten en bevonden zich ‘Les Jardins d’Eysden’ waar de bewoners aan kleinschalige tuinbouw deden.
Na de val van Napoleon in 1815, zag de Nederlands koning Willem I wel mogelijkheden in het Franse waterbouwproject. Hij liet de ‘Rigole Navigable’ verbreden en uitdiepen om er een volwaardig kanaal, de Zuid-Willemsvaart, van te maken. Tijdens deze werkzaamheden werden regelmatig ‘oudheden’ gevonden. Op de grens van Eisden en Lanklaar werden in de jaren 1820, tijdens het uitgraven van het grote kanaalbassin, door de werklieden romeinse dakpannen, muurresten en scherven van terra sigillata-aardewerk gevonden.
In 1857 werden op de eigendommen van Graaf Vilain XIIII, ten westen van het bassin, door zijn arbeiders een onbekend aantal ‘Romeinse graven’ aangetroffen waarin zich rood en zwart aardewerk bevond samen met een klein gouden stempeltje. Over de precieze toedracht van de vondst, de juiste vindplaats, het aantal stukken en de vorm van het aardewerk blijven we in het ongewisse. In de kringen van de toenmalige oudheidkundigen raakten deze vondsten vlug bekend. De Nederlandse priester en latere Rijksarchivaris van Limburg, J. Habets en de Luikse rechter M. Schuermans waren op dat ogenblik bezig met een poging om de Romeinse statio Feresne, die duidelijk staat aangegeven op de Peutingerkaart, te localiseren. In 1867 deden zij onderzoek aan de voet van de kanaaldijk in Mulhem, in de nabijheid van ‘de Panneschob’. Dit leverde heel wat restanten van Romeinse bouwmaterialen op: tegulae, imbrices, mortel en pleister. Te midden van het puin troffen ze ook de grondvesten aan van de oude St.-Janskapel die werd afgebroken bij de aanleg van de Zuid-Willemsvaart. De twee oudheidkundigen waren er vast van overtuigd dat ze de statio Feresne konden localiseren in het kleine Mulhem…

Een tweede ingrijpende aanpassing, in de jaren 1812 en later, was de grondige vernieuwing van de in een haast onbruikbare toestand verkerende verbindingswegen om de Franse troepenverplaatsingen vlotter te laten verlopen. Het traject van de aloude Romeinse heirbaan, aangelegd rond het jaar 70 n.C., die Maastricht met Nijmegen verbond, werd verlaten. Deze heirbaan, uit verharde kiezel, volgde de grens tussen het dekzandgebied en de alluviale vallei die gevormd was door de talloze Maasmeanders. De nieuwe ‘Rijksweg’ die het Franse Givet, via Namen-Luik-Maastricht en Venlo, verbond met het Duitse Wesel zorgde weer voor een veranderd beeld in Eisden.
De T-vorm van het dorp verdween stilaan om plaats te maken voor een uit- gebreider stratenpatroon met een relatief geconcentreerde bewoning tussen Rijksweg en Zuid-Willemsvaart.
Tijdens deze werkzaamheden ondervonden de aannemers dat de Eisderkiezel bijzonder geschikt was voor de wegenbouw. Aan de westzijde van het kanaal ontstond dan ook een nieuwe ‘nijverheid’: de ambachtelijke ontginning van de kiezellagen aan de voet van het Kempens plateau. Niet alleen was dit een welkome aanvulling voor het inkomen van ondernemende inwoners van Eisden, maar zorgde het ook voor de bijnaam van de dorpsbewoners: ‘de Eisdense kiezelbeiren’!

Tijdens de uitbating van deze kiezelgroeven kwamen regelmatig ‘oude voorwerpen’ aan het licht. De arbeiders schonken er echter geen aandacht aan. Tijdens hun verkenningstochten vanuit Mulhem in de richting Eisden werd de aandacht van J. Habets en M. Schuermans getrokken door de aanwezigheid van vier heuvels en een aantal verhoogde wallen. In 1867-1868 voerden zij er een bodemonderzoek uit dat werd gesubsidieerd door de Provincie Limburg.
Van beide opgravingscampagnes bestaat een uitgebreide briefwisseling met het provinciebestuur. Deze teksten mag men beschouwen als opgravingsverslag. In de bijlagen bevinden zich rudimentair getekende situatieplannetjes die niet altijd even duidelijk zijn. Van tekeningen van de vondsten is er nergens een spoor. De gevonden artefacten zijn eveneens spoorloos… In Eisden-dorp werden nog een aantal vindplaatsen ontsloten, o.a. langs de Langstraat en de Leuterweg. Het ligt in onze bedoeling in de komende afleveringen van dit tijdschrift een zo volledig mogelijk overzicht van de Eisdense vondsten samen te stellen aan de hand van de beschikbare gegevens. Bij de voorbereidingen van dit project ondervonden we onmiddellijk dat het niet eenvoudig zal zijn de ‘historie van de Eisdense archeologische vondsten’ te reconstrueren.
We beseffen dat dit overzicht in schril contrast zal staan met de bevindingen van de opgravingen op de ‘Mottekamp’ te Mechelen waarvan we de resultaten zullen kunnen bewonderen in een prestigieuze tentoonstelling van het Cultuur- centrum aan de Koninginnelaan te Eisden.


Robert Dexters

EEN HISTORIE VAN DE EISDENSE ARCHEOLOGISCHE VONDSTEN Meer lezen »